Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [Beth.] [9]Zij [10]weent [11]steeds [12]des nachts, en haar tranen [lopen] over haar kinnebakken; zij heeft geen trooster [13]onder al haar liefhebbers; al haar [14]vrienden hebben trouwelooslijk [15]met haar gehandeld, [16]zij zijn haar tot vijanden geworden. 9. Te weten de stad Jeruzalem. 10. Te weten van hartzeer over haar verloren welstand en de ellende, waar zij in vervallen is. 11. Hebreeuws, zij weent wenende; dat is, steeds zonder ophouden. 12. Als andere lieden gerustelijk liggen en slapen. Zie Job 7:3. Men kan ook door den nacht verstaan tegenspoed en ellende; zie de aantekening Job 34:25. 13. Te weten die naburige volken, die met haar plachten te handelen. vs.16 klaagt zij dat zij ook van God verlaten is. 14. De omliggende volken, die met Juda een verbond gemaakt hadden. 15. Of bij haar, of tegen haar. 16. Zie vs.19.